start-stop-daemon
Section: dpkg suite (8)
Updated: 1970-01-01
Page Index
NAAM
start-stop-daemon - start en stopt systeemachtergronddiensten
OVERZICHT
start-stop-daemon [
optie...]
commando
BESCHRIJVING
start-stop-daemon wordt gebruikt om het creëren en afsluiten van
processen op systeemniveau te regelen. Door een van de overeenkomstige
opties te gebruiken kan
start-stop-daemon geconfigureerd worden om
bestaande exemplaren te vinden van actieve processen.
Opmerking: tenzij --pid of --pidfile opgegeven werden, gedraagt
start-stop-daemon zich gelijk killall(1). start-stop-daemon zal de
procestabel overlopen op zoek naar processen die overeenkomen met de
procesnaam, het moeder-pid, uid en/of gid (als ze opgegeven werden). Voor
elk proces dat een overeenkomst oplevert, zal verhinderd worden dat
--start het proces opstart. Aan alle overeenkomende processen zal het
TERM-signaal (of het signaal dat met --signal of --retry opgegeven
werd) gegeven worden, indien --stop opgegeven werd. Voor
achtergronddiensten met langlevende dochterprocessen die bij een --stop
moeten blijven bestaan, moet u een pid-bestand opgeven.
COMMANDO'S
- -S, --start [--] argumenten
-
Nagaan of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces bestaat,
doet start-stop-daemon niets en sluit het af met foutstatus 1 (0 indien
--oknodo opgegeven werd). Indien een dergelijk proces niet bestaat, start
het een exemplaar ervan, door het programma te gebruiken dat ofwel met
--exec opgegeven werd, ofwel met --startas als dat gebruikt
werd. Eventuele argumenten die na -- opgegeven werden aan de
commandoregel, worden ongewijzigd doorgegeven aan het programma dat
opgestart wordt.
- -K, --stop
-
Gaat na of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces
bestaat, geeft start-stop-daemon het het signaal dat met --signal
opgegeven werd en sluit dan af met foutstatus 0. Indien een dergelijk proces
niet bestaat, sluit start-stop-daemon af met foutstatus 1 (0 indien
--oknodo opgegeven werd). Indien --retry opgegeven werd, zal
start-stop-daemon controleren of het/de proces(sen) beëindigd werden.
- -T, --status
-
Gaat het bestaan van een opgegeven proces na en geeft een afsluitstatuscode
terug die in overeenstemming is met de LSB-acties voor initialisatiescripts
(LSB Init Script Actions) (sinds versie 1.16.1).
- -H, --help
-
Informatie over het gebruik tonen en afsluiten.
- -V, --version
-
De programmaversie tonen en afsluiten.
OPTIES
Vergelijkingsopties
- --pid pid
-
Nagaan of een proces bestaat met het opgegeven pid (sinds versie
1.17.6). Het pid moet een getal zijn groter dan 0.
- --ppid moeder-pid
-
Nagaan of een proces bestaat met het opgegeven moeder-pid moeder-pid
(sinds versie 1.17.7). Het moeder-pid moet een getal zijn groter dan 0.
- -p, --pidfile pid-bestand
-
Nagaan of een proces het bestand pid-bestand aangemaakt heeft.
Opmerking: deze vergelijkingsoptie alleen gebruiken, kan ertoe leiden dat
geageerd wordt op niet-bedoelde processen in het geval het oude proces
eindigde zonder dat het in staat was het pid-bestand te verwijderen.
Waarschuwing: deze vergelijkingsoptie gebruiken met een pid-bestand dat
door iedereen beschreven kan worden, of deze enkel gebruiken met een
achtergronddienst die het pid-bestand wegschrijft als gebruiker zonder
bijzondere rechten, zal met een foutmelding geweigerd worden (sinds versie
1.19.3) omdat het een veiligheidsrisico inhoudt. Dit is omdat elke gebruiker
er naartoe kan schrijven, of omdat de inhoud van het pid-bestand niet
vertrouwd kan worden als de achtergronddienst aangetast raakt, met als
resultaat dat een programmauitvoerder met bijzondere rechten (zoals een
init-script dat als systeembeheerder uitgevoerd wordt) op gelijk welk
systeemproces kan inwerken. Het gebruik van /dev/null is vrijgesteld van
deze controles.
- -x, --exec programma
-
Op processen controleren welke exemplaren zijn van dit programma. Het
argument programma moet een absolute padnaam zijn.
Opmerking: met geïnterpreteerde scripts kan dit anders dan bedoeld
werken, aangezien de interpreter aangewezen zal worden als het bedoelde
programma. Houd er rekening mee dat ook processen die in een chroot
uitgevoerd worden een overeenkomst zullen opleveren. Het kan dus nodig zijn
om bijkomende vergelijkingsrestricties op te geven.
- -n, --name procesnaam
-
Nagaan of er processen bestaan die de naam procesnaam hebben. De
procesnaam is meestal de bestandsnaam van het proces, maar dat kan door
het proces zelf gewijzigd zijn.
Opmerking: op de meeste systemen wordt deze informatie gehaald uit de
kernel uit de comm-naam van het proces. De limiet voor de lengte ervan heeft
de tendens relatief klein te zijn (uitgaan van meer dan 15 tekens is
niet-overdraagbaar).
- -u, --user gebruikersnaam|uid
-
Nagaan of er processen zijn die eigendom zijn van de gebruiker die met
gebruikersnaam of uid opgegeven werd.
Opmerking: enkel deze vergelijkingsoptie gebruiken zal ertoe leiden dat
geageerd wordt op alle processen die met de gebruiker overeenkomen.
Algemene opties
- -g, --group groep|gid
-
Naar groep of gid veranderen bij het starten van het proces.
- -s, --signal signaal
-
Samen met --stop gebruikt, geeft het op welk signaal moet gestuurd worden
naar de processen die gestopt worden (standaard is dat TERM).
- -R, --retry verlooptijd|schema
-
Samen met --stop gebruikt, geeft het aan dat start-stop-daemon moet
nagaan of het/de proces(sen) stoppen. Het zal bij herhaling controleren of
er eventueel processen actief zijn die een overeenkomst opleveren, totdat
dit voor geen enkel proces nog het geval is. Indien de processen niet
afsluiten, dan zal het verdere actie ondernemen, zoals aangegeven door het
schema.
Indien verlooptijd opgegeven werd in plaats van schema, dan wordt het
schema signaal/verlooptijd/KILL/verlooptijd gebruikt, waarbij
signaal het signaal is dat opgegeven werd met --signal.
schema is een lijst van minstens twee items, van elkaar gescheiden door
slashes (/). Elk item kan -signaalnummer of [-]signaalnaam
zijn, hetgeen betekent dat dit signaal gegeven moet worden, of
verlooptijd, hetgeen betekent dat dit aantal seconden gewacht moet worden
op het afsluiten van de processen, of forever, hetgeen betekent dat de
rest van het schema zo nodig permanent herhaald moet worden.
Indien het einde van het schema bereikt wordt en forever niet opgegeven
werd, dan zal start-stop-daemon afsluiten met de foutstatus 2. Indien een
schema opgegeven werd, dan wordt elk signaal dat met --signal opgegeven
werd, genegeerd.
- -a, --startas padnaam
-
Samen met --start gebruikt, start dit het proces dat met padnaam
opgegeven werd. Indien dit niet opgegeven werd, wordt als standaard het
argument gebruikt dat bij --exec opgegeven werd.
- -t, --test
-
De acties die ondernomen zouden worden tonen en de passende terugkeerwaarde
geven, maar geen actie ondernemen.
- -o, --oknodo
-
Afsluitstatus 0 teruggeven in plaats van 1 indien er geen acties ondernomen
werden(/zouden worden).
- -q, --quiet
-
Geen informatieve berichten weergeven; enkel foutmeldingen tonen.
- -c, --chuid gebruikersnaam|uid[:groep|gid]
-
Naar deze gebruikersnaam/uid veranderen voordat het proces gestart wordt. U
kunt ook een groep opgeven door een : toe te voegen en dan de groep of
gid op te geven op dezelfde manier als voor het commando chown(1)
(gebruiker:groep). Indien een gebruiker opgegeven wordt zonder een
groep, dan wordt voor die gebruiker zijn primaire GID gebruikt. Bij het
gebruik van deze optie moet u er zich van bewust zijn dat ook de primaire en
bijkomende groepen ingesteld worden, ook als de optie --group niet
opgegeven werd. De optie --group dient enkel voor groepen waartoe de
gebruiker normaal niet behoort (zoals het voor een specifiek proces
instellen van een groepslidmaatschap voor algemene gebruikers zoals
nobody).
- -r, --chroot hoofdmap
-
Chdir en chroot naar hoofdmap voordat het proces gestart wordt. Merk op
dat het pid-bestand ook na het chrooten gemaakt wordt.
- -d, --chdir pad
-
Chdir naar pad voordat het proces gestart wordt. Dit gebeurt na het
chrooten als de optie -r|--chroot ingesteld werd. Indien dit niet
opgegeven wordt, dan zal start-stop-daemon een chdir naar de hoofdmap
uitvoeren voordat het proces gestart wordt.
- -b, --background
-
Wordt meestal gebruikt bij programma's die zich niet uit zichzelf
afsplitsen. Deze optie dwingt start-stop-daemon om een nieuw proces
(fork) te beginnen voordat het proces wordt gestart, en dwingt het naar de
achtergrond.
Waarschuwing: start-stop-daemon kan de afsluitstatus van het proces niet
opvolgen mocht de uitvoering ervan om een of andere reden mislukken. Dit
is een laatste toevlucht en is enkel bedoeld voor programma's waarvoor het
ofwel geen zin heeft om uit zichzelf een nieuw proces (fork) te beginnen, of
waarvoor het ondoenbaar is om code toe te voegen waardoor ze dat uit
zichzelf zouden doen.
- --notify-await
-
Wachten tot het achtergrondproces een kennisgeving zendt dat het gereed is,
vooraleer de dienst als opgestart beschouwd wordt (sinds versie 1.19.3). Dit
past elementen van het 'readiness protocol' van systemd toe, zoals dit in de
man-pagina sd_notify(3) gespecificeerd wordt. De volgende variabelen
worden ondersteund:
-
- READY=1
-
Het programma is gereed om zijn dienstverlening aan te bieden en dus kunnen
we veilig afsluiten.
- EXTEND_TIMEOUT_USEC=aantal
-
Het programma vraagt om de wachttijd uit te breiden met aantal
microseconden. Dit stelt de huidige wachttijd opnieuw in op de opgegeven
waarde.
- ERRNO=nummer
-
Het programma sluit af met een foutmelding. Hetzelfde doen en van de
errno-waarde de gebruikersvriendelijke tekenreeks tonen.
-
- --notify-timeout timeout
-
Een wachttijd instellen voor de optie --notify-await (sinds versie
1.19.3). Wanneer de wachttijd verlopen is, zal start-stop-daemon
afsluiten met een foutmelding en zal niet gewacht worden op de kennisgeving
van gereedheid. Standaard is dit 60 seconden.
- -C, --no-close
-
Een eventuele bestandsindicator niet sluiten bij het naar de achtergrond
dwingen van de achtergronddienst (sinds version 1.16.5). Gebruikt met het
oog op debuggen om de uitvoer van het proces te zien of om
bestandsindicatoren om te leiden om de procesuitvoer te loggen. Enkel
relevant als --background gebruikt wordt.
- -O, --output pathname
-
Redirect stdout and stderr to pathname when forcing the daemon into
the background (since version 1.20.6). Only relevant when using
--background.
- -N, --nicelevel geheel-getal
-
Dit wijzigt de prioriteit van het proces voor het gestart wordt.
- -P, --procsched beleid:prioriteit
-
Dit wijzigt het procesplannerbeleid en de procesplannerprioriteit van het
proces voor het gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de
prioriteit opgegeven worden door een :, gevolgd door de waarde, toe te
voegen. De standaardprioriteit is 0. De momenteel ondersteunde waarden
voor beleid zijn other, fifo en rr.
- -I, --iosched klasse:prioriteit
-
Dit wijzigt de IO-plannerklasse en IO-plannerprioriteit van het proces voor
het gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de prioriteit
opgegeven worden door een :, gevolgd door de waarde, toe te voegen. De
standaardprioriteit is 4, tenzij klasse idle is. In dat geval zal
prioriteit steeds 7 zijn. De momenteel ondersteunde waarden voor
klasse zijn idle, best-effort en real-time.
- -k, --umask masker
-
Dit stelt het umask van het proces in voor het gestart wordt (sinds versie
1.13.22).
- -m, --make-pidfile
-
Wordt gebruikt bij het starten van een programma dat zijn eigen pid-bestand
niet creëert. Deze optie zal start-stop-daemon het bestand waarnaar met
--pidfile verwezen wordt, doen aanmaken en er het pid in doen plaatsen
juist voor het uitvoeren van het proces. Merk op dat het bestand bij het
stoppen van het programma enkel verwijderd zal worden als
--remove-pidfile gebruikt wordt.
Opmerking: het is mogelijk dat deze functionaliteit niet in alle gevallen
werkt. Dit is in het bijzonder zo als het programma dat uitgevoerd wordt,
een nieuw proces (fork) begint vanuit zijn hoofdproces. Daarom is dit
gewoonlijk enkel nuttig in combinatie met de optie --background.
- --remove-pidfile
-
Wordt gebruikt bij het stoppen van een programma dat zijn eigen pid-bestand
niet verwijdert (sinds versie 1.17.19). Deze optie zal start-stop-daemon
het bestand waarnaar met --pidfile verwezen wordt, doen verwijderen na
het beëindigen van het proces.
- -v, --verbose
-
Uitvoerige informatieve mededelingen weergeven.
AFSLUITSTATUS
- 0
-
De gevraagde actie werd uitgevoerd. Indien --oknodo opgegeven werd, is
het ook mogelijk dat er niets gedaan moest worden. Dit kan het geval zijn
als --start opgegeven werd en er al een overeenkomstig proces actief was,
of als --stop opgegeven werd en er geen overeenkomstige processen waren.
- 1
-
Indien --oknodo niet opgegeven werd en niets gedaan werd.
- 2
-
Indien --stop en --retry opgegeven werden, maar het einde van het
schema bereikt werd en de processen nog steeds actief waren.
- 3
-
Elke andere fout.
Bij het gebruik van het commando --status, worden de volgende statuscodes
teruggegeven:
- 0
-
Het programma is actief.
- 1
-
Het programma is niet actief en het pid-bestand bestaat.
- 3
-
Het programma is niet actief.
- 4
-
Niet in staat om de status van het programma te bepalen.
VOORBEELD
De achtergronddienst
food starten, tenzij er al één actief is (een proces
met als naam food, dat actief is als gebruiker food met de pid in food.pid):
start-stop-daemon --start --oknodo --user food --name food \
--pidfile /run/food.pid --startas /usr/sbin/food \
--chuid food -- --daemon
SIGTERM naar food sturen en tot 5 seconden wachten op zijn
beëindiging:
start-stop-daemon --stop --oknodo --user food --name food \
--pidfile /run/food.pid --retry 5
Demonstratie van een aangepast schema om food te stoppen:
start-stop-daemon --stop --oknodo --user food --name food \
--pidfile /run/food.pid --retry=TERM/30/KILL/5